Grafrede vader, 2004

Doorn, 1978

Ik staar in het donker en daar, ergens in de verte, zie ik iemand.
Een schim, een schaduw in de nacht.

Hij zwaait en loopt mijn richting op.
Die houding, die pas, die mimiek…

Ik weet wie het is.

Blij en verheugd ren ik naar de deur en schater trots: “Pap!”
Ik ben deel van hem.

“Zijn we nietig in aanschouw van het Almachtige?” , vraag ik hem.
Het hoofd schuin naar beneden buigend antwoord hij lachend: “Ik weet het niet jongen, ik weet het niet. We moeten NU leven, dat weet ik wel. Wat we niet weten is er niet en pas als we wel weten, zien we wel verder.”

“Maar wanneer weten we dan pap? Wanneer weten we dan?”

“Als we dood zijn jongen, als we dood zijn.”

“Kun je dat oefenen pap? Ik wil dat oefenen. Dat dood zijn.”
Nee schuddend en lachend aait ie over mijn bol.

Delft, de avond van 11 augustus 2004, 3 dagen na zijn dood

Ik staar in het donker en daar, ergens in de kamer, zie ik iemand
Een schim in het donker, een schaduw.

Hij zwaait niet, maar die houding, die mimiek.
Mijn adem stokt en kijk nog een goed

Ik weet wie het is…. maar besef tegelijkertijd dat DAT niet kan.

Nerveus klik ik het licht aan en draai mijn hoofd terug naar die richting waar ik zojuist hem dacht te zien.

Ik staar in de spiegel…….
Een gevoel van trots overspoelt mijn tranen,
want nu is hij deel van mij.

~ door JPvanD op 07/08/2011.

Plaats een reactie